vrijdag 24 oktober 2008

Krullenbolbroer

Gisteren hebben we afscheid genomen van onze dirigent. De Domkerk in Utrecht was afgeladen vol, rondom de kist stonden bloemen, kaarsen, een vleugel. Schoonheid, muziek en licht. En zoveel liefde.

Tranen bij het lezen van een gedicht dat zijn broer voor hem schreef, twee dagen na zijn overlijden.

Zomaar op weg ben je, beetje gek zwevend,
Krullenbolbroer, echt de muziek achterna?
Een nieuw lied bedenk je voor straks in de morgen
om daarin te leven, verderop, hoe en waar?
Maar, kerel, ik zie je niet en kan je niet vinden.

Onderweg ben je, waar ga je naar toe?
Maatgever, klankstuurder, beweger van stemmen,
Jij bracht mensen tot toegewijd zingen.
Laat je koralen nu elders, anders weerklinken?
Waar ben je toch, maestro, ik zoek je, maar hoe?

Waar ga je langs, van die eeuwige wegen?
Toch niet alleen, stil en zonder klank?
Je armen stuwden tot grote ontroering,
zelfs fluisteren liet je met je vingers, je handen.
Krullenbolbroer, ben je verstopt? Hoe ruik ik je nu?

Ga je ver naar die zalen vol vreugde,
oorden - zo zegt men - van Sion en zo?
Moeten wij zingen om jou weer te vinden?
Of voelen wij wenend en klagend jou zo?
Intens beleven, jou, meesterzwaaier, kan ik dat dan?

Bespeur ik je stem toch in vrome gezangen?
In koren die vervoeren langs grazige weiden?
Jouw strakke gezicht is nu zo gesloten,
je haar ooit zo zwierig ligt nu verloren, zo stil.
Krullenbolbroer, je slaapt niet, maar ik voel je zo koud.

Ga dan, het moet maar, die tocht ver, voor eeuwig,
Reis door die poorten, beetje vrolijk, verlicht?
Wees maar omstraald met de gloed van de Vader,
blijf bij de Zoon, bevrijd door de Geest. Ik moet het zo laten.
Maar, broer, laat ze daar dansen, zingen en spelen.

Voor altijd en eeuwig, vol licht.













We missen je, Oane.